Beste vrienden!
Het thema van deze Europabrief is een oude vraag die onlangs weer heel actueel geworden is. Heeft de samenleving nood aan religie? Hoeft een werkzame ethiek een verankering te hebben in een verantwoording tegenover God? Een van de vaders van de “Frankfurter Schule”, Max Horkheimer vroeg zich in de vorige eeuw af: “Waarom moet ik eigenlijk goed zijn, als er geen God bestaat?” En nog honderd jaar eerder schreef Dostojevski: “Als er geen God meer is, is alles toegelaten.”
In een aantal Europese landen heeft een advertentiecampagnie voor een ‘leven zonder God’ mogelijk voor wat verwarring gezorgd. Het Duitse maandblad “Cicero” mengde zich in het debat en publicist Andreas Püttmann publiceerde een duidelijke reactie. In zijn tekst – hier in een door ons ingekorte versie – vinden we interessante details en argumenten over dit steeds actuele thema.
Europa heeft nood aan burgers die “met God leven” om zijn toekomst niet op het spel te zetten. Het heeft ook nood aan ons gebed en ons engagement om de wijd verspreide onverschilligheid te overwinnen.
Uw Europa voor Christus! – Team
- * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * - * -
Een menselijke samenleving zonder God?
Empirische bevindingen over het sociale profiel van atheïsten en christenen.
door Andreas Püttmann
„Men moet niet in God geloven om een ethisch mens te zijn“, stelt Jon Worth in een interview met het Duitse maandblad Cicero vast. Wie zou dit durven tegenspreken? Maar daarom moet men nog lang niet met advertenties op een Londense bus tegen het geloof gaan agiteren. Want wat ontegensprekelijk van toepassing is op het menselijke individu, kan verkeerd zijn als het geprojecteerd wordt op de hele samenleving en voor verwarring zorgen. Joschka Fischer greep al in <?xml:namespace prefix = st1 ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:smarttags" />1992 in zijn boek “De linkerzijde na het socialisme” terug op het oeroude principe: “Een ethiek die niet op de dieper reikende, normatieve kracht van een bindende religie (…) kan steunen, zal het moeilijk hebben om in de samenleving ingang te vinden en duurzaam te zijn. Een ethiek van de verantwoordelijkheid zonder religieuze fundering blijkt (…) eenvoudig niet te werken.” Gregor Gysi sprak in maart 2005 tijdens de Evangelische Academie Tutzing nog duidelijker: “Ook als ongelovige ben ik bang voor een goddeloze maatschappij”. Het Instituut voor Demoscopie Allensbach stelde vast dat drie vierden van de Duitse leidinggevenden in economie, politiek en administratie instemmen met de volgende mening: “Als in een samenleving de religieuze bindingen zwakker worden, gaan ook belangrijke waarden en maatstaven verloren.” Slechts 22 procent geloofde dit niet.
In feite zijn geloofsovertuigingen en geloofspraktijken geen geïsoleerd gebeuren in het leven, maar werken ze door – bewust of onbewust – in de persoonlijke existentie in al haar dimensies: als lid van een gezin, als vriend of partner, vader of moeder, als werknemer, lid van een vereniging en buur, als economisch subject en staatsburger. Religieuze overtuigingen beïnvloeden het denken, voelen en handelen, zeden en moraal, waardebewustzijn, keuzes. (…)
Bevindingen over het wereldbeeld en de moraal van het atheïsme
Het empirisch sociologisch onderzoek weet over het geestelijk-morele profiel van ongodsdienstige en expliciet atheïstische burgers weinig lovends te vertellen. Atheïsten zijn doorgaans meer materialistisch, egoïstisch en hedonistisch ingesteld. Een representatieve enquête voor de Werbeträger-Analyse van Allensbach in 2005 vroeg aan 14-29-jarige Duitsers “wat in het leven belangrijk is”. Jonge mensen die zich als “religieus” bestempelden, gaven significant meer dan niet-religieuze de volgende waarden aan: “goede, veelzijdige vorming” (72 t.o.v. 55 procent), “altijd nieuwe zaken leren kennen” (69 t.o.v. 54), “sociale gerechtigheid” (69 – 52), “mensen helpen die in nood zijn” (69 – 46), “kinderen hebben” (61 – 42), “verantwoordelijkheid voor anderen dragen (43 – 26), “nadenken over de zinsvraag” (45 – 19), “natuurervaringen” (38 – 22), “actieve deelname aan het politieke leven” (14 – 7). Bij twee antwoordmogelijkheden waren de niet-religieuzen de eerste: “hoog inkomen” (49 – 37) en “plezier maken, van het leven genieten” (76 – 67).
(…)
In de Verenigde Staten verklaarden leden van geloofsgemeenschappen – kerken en synagogen – veel vaker dan niet-leden (80 – 55 procent) geld geschonken te hebben voor goede doelen en vrijwilligerswerk op zich te hebben genomen (51 t.o.v. 33). Respondenten die een diep religieus geloof lieten blijken, waren voor 89 procent van mening dat het helpen van noodlijdenden zeer belangrijk is. Bij diegenen voor wie het geloof weinig of niets beduidde waren het slechts 52 procent.
(…)
Al bij de principiële erkenning van ethische normen opent zich een kloof. Volgens een Allensbach-enquête van mei 2005 erkent 50 procent van de regelmatige kerkbezoekers tegenover 32 procent van de ongelovigen “zeer duidelijke maatstaven van wat goed en slecht is. Die gelden altijd voor elke mens, in om het even welke omstandigheden”. De tegenovergestelde mening: “Nooit kunnen er volledig duidelijke maatstaven bestaan voor goed en kwaad. Wat goed en slecht is hangt volledig af van de gegeven omstandigheden” werd ondersteund door 49 procent van de ongelovigen, maar slechts 18 procent van de regelmatige katholieke kerkgangers en 29 procent van de evangelische kerkgangers gingen hiermee akkoord.
(…)
“Wat wij als slecht ervaren, is het resultaat van de onrechtvaardige systemen waarin we leven,” vindt 44 procent van de atheïsten tegenover slechts 12 procent van de gelovigen. “Het zogenaamde kwaad zijn in feite agressies die wij nodig hebben om überhaupt te kunnen leven” vindt een op drie van de atheïsten, maar slechts één op vijf gelovigen. Door deze beide vormen van politiek-morele en psychologische zelfverontschuldiging (exculpatie) is de weg geëffend naar ergernis over anderen, over politici, het ‘systeem’ of de samenleving – én de neiging tot het ontwerpen van grote structurele wereldverbeteringen. De gevolgen zijn bekend.
Minder frustratie, drugs, echtscheidingen en zelfmoorden, betere seks
Zijn het in de eerste plaats echter niet zozeer de macrostructuren van de samenleving, maar de microstructuren van de persoonlijke relaties in gezin, school en op het werk die jonge mensen politiek radicaliseren? Dan is het christelijk geloof met zijn zin –en identiteitgevende hoop, met zijn troost en zijn in alle domeinen nuttige, overleverde oriëntatie een factor in het persoonlijke leven en daarmee in de politieke pacificatie. Aangezien christelijke gezinnen een grotere emotionele stabiliteit en cultuur aanwijzen – wat onlangs bleek uit de Allensbacher “Generationen-Barometer 2006” – zijn bij die jongeren problemen met betrekking tot de socialisatie zeldzamer, hun conformiteit aan de normen is groter, hun persoonlijk vertrouwen in de toekomst sterker, de houding ten opzichte van het beroep en de omschrijving van de eigen gezondheidstoestand positiever, liefdesverdriet treedt “niet zo vaak op – wat betekent dat relaties behoedzamer en waarschijnlijk met meer trouw beleefd worden.” Kortom: “het levensgevoel tendeert sterker naar het positieve” (jeugdonderzoeker Gerhardt Schmidtchen). Gelovigen voelen zich volgens Allensbach ondanks schijnbaar beperkende geboden en verboden in hun leven zelfs vrijer ten opzichte van ongelovigen, zowel in West –als Oost-Duitsland.
Het tijdschrift “Psychologie heute” meldde al tien jaar geleden dat het geloof in een genadige God samengaat met een hogere graad aan geestelijke gezondheid. Het maakt het makkelijker om om te gaan met stress, verdriet, verlies en levenscrisissen, versnelt herstelprocessen. “De gelovigen consumeren veel minder drugs en alcohol dan de niet-gelovigen, plegen minder zelfmoord, hebben minder echtscheidingen en – misschien wat verrassend: ze hebben betere seks.”
Het scheidingsratio bij regelmatige kerkgangers in Amerika ligt bijvoorbeeld bij slechts 18 procent tegenover 34 procent van de niet-kerkelijke mensen. (…) Dat Jon Worth bij het zien van deze bevindingen zijn oproep “Stop worrying and enjoy your life” met een afkeer van God verbindt is slechts te verklaren door het feit dat hij niet grondig genoeg onderzoek verricht heeft en zijn clichés over het geloof met de realiteit verward heeft.
De volledige versie van deze tekst en het interview met Jon Worth: "Man muss nicht an Gott glauben, um ein ethischer Mensch zu sein" vindt u op www.cicero.de/97.php?item=3376 (enkel in het Duits)