Beste vrienden!<?xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
Als we ergens een “ichtus”(vis)-sticker zien, zijn wij blij. Dan weet je dat je niet alleen bent; Christus regeert ook in dit – ons onbekende – hart. En je voelt je gesterkt om je eigen tocht in liefde verder te zetten.
Onze “oerchristelijke” broeders hebben deze “vis” uitgevonden. Het Griekse woord ichtus kan (als we de letters afzonderlijk lezen) als “Jezus Christus, Zoon van God, Verlosser” gelezen worden. Onder de harde vervolging in het Romeinse Rijk kon men door het tekenen van een halve cirkel aan een vreemdeling vragen of hij christen was. Wanneer die er een vis van maakte, betekende dit ‘ja’.
De “vis” was toen een teken van hoop en het is het nog steeds, vandaag net zo noodzakelijk als 2000 jaar geleden. Vooral in Europa, waar christenen en christelijke standpunten dikwijls terzijde geschoven worden. De “Europavis” draagt een eenduidige boodschap: dat wij als christenen bereid zijn bij te dragen aan een goede toekomst en dat wij ons deze toekomst voorstellen als een op christelijke waarden gebouwde.
Help dan ook mee deze boodschap en de daarmee verbonden hoop in de wereld uit te dragen. Bestel “Europavissen” om ze zichtbaar te dragen en verder te geven. Deze stickers zijn in vier talen beschikbaar (Duits, Engels, Frans en Slovaaks) en het bestellen ervan is gratis. (mailen naar office@europe4christ.net) Natuurlijk zijn we blij als u, indien mogelijk, een kleine gift overmaakt voor de drukkosten en het verzenden (à 10 cent/sticker).
Zoals elke maand bezorgen we u ook deze keer een korte tekst die op een eenvoudige en overzichtelijke wijze een voor het dagelijkse leven van een Europese christen belangrijk thema uitwerkt. Vandaag vindt u hieronder een tekst van professor Manfred Spieker (universiteit Osnabrück, Duitsland) over de beginselen van de christelijke maatschappijleer. Dit wil zeggen, over de omzetting van de christelijke boodschap in de maatschappelijke en politieke structuren. Professor Spieker is erin geslaagd om deze belangrijke materie op één pagina samen te vatten. Daarom zal deze nieuwsbrief wellicht iets zwaarder overkomen dan gewoonlijk. Goede moed – het loont de moeite!
Uw ‘Europa voor Christus!’ Team.
-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-*-
Beginselen van de christelijke maatschappijleer
Prof. Dr. Manfred Spieker
De christelijke maatschappijleer is een theologische discipline die zich toelegt op de consequenties van het evangelie voor de sociale, economische en politieke structuren.
Ze vraagt steeds opnieuw naar de voorwaarden voor een menswaardige ordening in de economie en de maatschappij, in de staat en de internationale betrekkingen. Rekening houdend met het feit dat voor het welslagen van het menselijke leven niet alleen de houding van het individu en zijn deugden, maar ook de maatschappelijke en politieke ordening van fundamenteel belang zijn, beschouwt de christelijke maatschappijleer zich als een ordeningsethiek. Zij gaat uit van de waardigheid van de mens. Voor christenen ligt die in de gelijkenis van de mens met het beeld van God. Maar ook in de wetten van de staat geldt deze waardigheid, als uitgangspunt en doel van alle politieke en juridische ordeningen. Op deze basis ontwikkelt zij richtlijnen voor het sociale en politieke handelen.
De eerste richtlijn is het principe van het algemeen welzijn. Het algemeen welzijn is het geheel van sociale en politieke voorwaarden voor het welslagen van het menselijk leven. De politiek moet zich op alle vlak – van de gemeentepolitiek tot de globale politiek van de Verenigde Naties – oriënteren op het algemeen welzijn. Dit wil zeggen: de ontplooiingskansen van de mens - en wel van de gehele mens en alle mensen - verbeteren. Enerzijds moet zij armoede bekampen en onderdrukking uit de weg ruimen. Anderzijds vrijheid verzekeren en gerechtigheid waarborgen. Twee andere richtlijnen van de christelijke maatschappijleer dienen dit doel: het solidariteits- en het subsidiariteitprincipe.
Het solidariteitsprincipe onderstreept de centrale betekenis van de solidariteit voor een menswaardige politiek. Solidariteit is het bewustzijn van wederzijds verbonden-zijn en verplicht-zijn, dat gegrond is in een personalistisch mensbeeld. Zonder solidariteit is het samenleven van mensen noch in het gezin, noch in de maatschappij, noch in de onderneming, noch in de wetenschap, noch in de staat, noch in de internationale betrekkingen denkbaar. Solidariteit is enerzijds een deugd, anderzijds een structuurprincipe van de staatsordening. Zij is het vermogen en de bereidheid van het individu om de waarde en de rechten van de medemens te erkennen en deze erkenning in de eigen levenswijze en handelen tot uitdrukking te brengen. Als structuurprincipe bepaalt zij niet alleen het sociaal- en het arbeidsrecht, maar ook de gehele rechtsordening die solidariteit, onafhankelijk van de dagelijkse beslissingen van de burger, wil garanderen.
Solidariteit is niet mogelijk zonder subsidiariteit. Het subsidiariteitprincipe is een beginsel van de christelijke maatschappijleer om de verhoudingen van staat en maatschappij te ordenen. De staat moet tegenover de maatschappij – individuele burgers, gezinnen, groepen en bedrijven – niet meer maar ook niet minder doen dan ‘hulp tot zelfhulp’ aan te bieden. Het begrip subsidiariteit komt van het Latijnse “subsidium ferre” en betekent bijstand verlenen, een steunhulp of een ‘beschermend dak’ aanbieden.
Het subsidiariteitprincipe gaat ervan uit dat alles, wat de individuele burger en de door hem gevormde verenigingen - van gezin tot bedrijf - zelf kunnen presteren, niet door de staat mag ontnomen worden. Het subsidiariteitprincipe is hiermee het centrale beginsel van een vrije en menswaardige staatsordening. Het heeft een de staat activerende, en tegelijk ook een hem begrenzende dimensie. Het verplicht hem tot hulp aan de hem ondergeschikte kleinere gemeenschappen met het doel deze in de gelegenheid te stellen de individuele burger te helpen bij het ontplooien van een menswaardig leven en bijgevolg bij een persoonlijke existentie. Tegelijk verbiedt het de staat tussen te komen op het domein van het leven (functioneren) en van de opdrachten van deze gemeenschappen, als deze in de mogelijkheid verkeren deze zelfstandig te regelen, respectievelijk te vervullen. Het subsidiariteitprincipe berust op het antropologische inzicht dat het welslagen van een menselijk leven in de eerste plaats afhangt van de bereidwilligheid en de bekwaamheid van de persoon om initiatieven te nemen, risico’s op zich te nemen, inspanningen en prestaties te leveren.
Om deze geschetste beginselen voor de ordening van de economie en de maatschappij, van de staat en de internationale betrekkingen vruchtbaar te maken, is de christelijke maatschappijleer aangewezen op samenwerking. Samenwerking met alle sociaalwetenschappelijke disciplines, in het bijzonder economie, sociologie, rechten en politicologie. Met hun hulp moet zij steeds opnieuw de tekenen van de tijd analyseren en normen en grondstellingen aanbieden. Deze uiteenzetting met de maatschappelijke ontwikkelingen in het licht van de beginselen van de christelijke maatschappijleer weerspiegelt zich in de pauselijke sociale encyclieken, van “Rerum Novarum” (1891) tot “Centesimus Annus” (1991). Dat de beginselen van deze leer niet slechts theorie gebleven zijn, maar in de 19de en 20ste eeuw ook een grote praktische betekenis hadden, wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in de ontwikkeling van het uitkeringssysteem van de verzorgingsstaat in de Duitstalige landen; in het ineenstorten van het communisme en in de postcommunistische transformatieprocessen; in de toegenomen interesse voor de problemen van de Derde Wereld; en niet in het minst in het Europese integratieproces.
Literatuurtips:
“Centesimus Annus” (1991), online in het Engels, Frans en Duits op http://www.vatican.va/holy_father/john_paul_ii/encyclicals/index.htm
“Compendium van de Sociale Leer van de Katholieke Kerk” (2004). Een samenvatting in het Nederlands vindt u op http://www.rkdocumenten.nl/index.php?tb=dossiers&dossier=80
Manfred Spieker is professor voor christelijke maatschappijleer aan de universiteit Osnabrück en voorzitter van de internationale Gesellschaft für Christliche Gesellschaftslehre.